Kennisblog

Planschade: aard en omvang van de schade toch relevant voor omvang NMR?

Planschade: aard en omvang van de schade toch relevant voor omvang NMR?

Planschade komt in beginsel nooit volledig voor vergoeding in aanmerking. In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat (plan)schade die valt binnen het normaal maatschappelijk risico (NMR) voor rekening van een aanvrager blijft (art. 6.2 lid 1 Wro). Kortom, uitsluitend als de schade het NMR overstijgt, komt de schade voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Bepalen omvang NMR
Afgezien van de wettelijke drempel van 2%* geeft de Wro geen nadere handreiking ter bepaling van de omvang van het NMR. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) heeft in haar rechtspraak nader inzicht gegeven in de wijze waarop het NMR beoordeeld dient te worden. Daarvoor hanteert de AbRvS inmiddels al een aantal jaren een vaste overweging, die luidt:

De vraag of schade tot het normaal maatschappelijk risico als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wro behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop die ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. (AbRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).

Aard en omvang schade betrekken bij NMR?
Hoewel deze overweging nader inzicht geeft in de voor het NMR relevante aspecten, biedt het ook volop ruimte voor discussie. En gediscussieerd wordt er volop, zo blijkt uit de talloze uitspraken over het NMR die tot op de dag van vandaag verschijnen.

Eén van de discussiepunten gaat over de vraag op welke wijze de aard en omvang van de schade betrokken moeten worden bij het bepalen van de omvang van het NMR. Uit bovenstaande overweging lijkt te volgen dat de aard en omvang van de schade zelfstandige aspecten zijn, die betrokken moeten worden bij het bepalen van de omvang van het NMR. Zo heeft de praktijk de uitspraak geruime tijd gelezen.

In de uitspraak van 1 mei 2019 overwoog de AbRvS echter dat de aard en omvang van de schade geen aspect is dat zelfstandige betekenis toekomt bij de bepaling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico (ECLI:NL:RVS:2019:1436). In deze uitspraak overwoog de AbRvS:

‘Ook hier geldt dat de omvang van de schade een aspect is dat een rol kan spelen bij het antwoord op de vraag of de ontwikkeling een normale maatschappelijke ontwikkeling betreft die in de lijn der verwachting lag, maar dat aan dit aspect bij de bepaling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico geen zelfstandige betekenis toekomt. Nu de omvang van het planologische nadeel zich uit in de hoogte van het schadebedrag, is voor een extra correctie in de vorm van het achterwege laten van een verhoging van het normaal maatschappelijk risico bij een hoog schadebedrag dan ook geen aanleiding.’

Deze overweging heeft de AbRvS herhaald in de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1884). Ook in deze uitspraak overwoog de AbRvS dat aard en omvang van de schade geen zelfstandige aspecten zijn bij de bepaling van de omvang van het NMR. ‘Dat is dan duidelijk’, zou men kunnen denken. Totdat de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:214, de deur weer op een kiertje zette.

Uitspraak AbRvS 22 januari 2020
De AbRvS oordeelt in de uitspraak van 22 januari 2020 dat in dit geval de aard en omvang van de schade betrokken moeten worden bij het bepalen van de hoogte van het NMR (zie rechtsoverweging 8.4). De AbRvS overweegt:

‘In dit geval is sprake van een voor hen zeer ingrijpende planologische ontwikkeling die tot een uitzonderlijk hoge schade heeft geleid in verhouding tot de waarde van hun woningen. De rechtbank had ook deze omstandigheid, die dit geval bijzonder maakt, bij de beoordeling van het normaal maatschappelijk risico moeten betrekken.’

Deze overweging is opmerkelijk omdat ze lijkt af te wijken van de eerdere uitspraken van de AbRvS. In dit geval lijkt er bij het bepalen van het NMR namelijk wél zelfstandige betekenis toegekend te worden aan de omvang van het normaal maatschappelijk risico. Terwijl de AbRvS in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat dit nu juist niet de bedoeling is.

Is dit een ‘slip of the pen’, een zeer uitzonderlijk geval of een terugkomen op een eerder ingezette lijn? Ik zou het niet durven zeggen, maar blijf het met veel belangstelling volgen.

* Schade ter hoogte van 2% van de waarde van de onroerende zaak onder het oude planologische regime, blijft in ieder geval voor rekening van een aanvrager (art. 6.2 lid 2 Wro). Een vergelijkbare drempel is opgenomen voor inkomensschade. Deze drempel geldt uitsluitend voor indirecte planschade.

Voor meer informatie over deze bijdrage kunt u contact opnemen met Ineke.

terug naar overzicht