In Nederland wordt veel geprocedeerd over eigendomsverwerving van percelen grond door verkrijgende of bevrijdende verjaring. In de volksmond ook wel ‘landjepik’ genoemd. Voor een geslaagd beroep op verjaring is vereist dat de niet-rechthebbende zich heeft gedragen als ‘bezitter’. Uit recente rechtspraak blijkt dat ‘bezit’ niet snel wordt aangenomen. Zeker niet als het gemeentegrond betreft.
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Zo staat het de eigenaar vrij om met uitsluiting van eenieder vrij gebruik van de zaak te maken, mits dit gebruik niet in strijd is met rechten van anderen, wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht.
Wanneer een zaak zonder recht (bijvoorbeeld een overeenkomst) door een ander dan de eigenaar onder zich wordt gehouden, kan de eigenaar de zaak opeisen. Dit wordt revindicatie genoemd. De vordering tot revindicatie is, net als andere rechtsvorderingen, aan verjaring onderhevig.
In de wet is vastgelegd dat de verjaringstermijn van een rechtsvordering tot beëindiging van het bezit door een niet-rechthebbende aanvangt op de dag volgend op de dag dat de niet-rechthebbende ‘bezitter’ is geworden. Met andere woorden, voor de aanvang van de verjaringstermijn is bepalend de dag waarop de niet-rechthebbende ‘bezitter’ is geworden.
Van ‘bezit’ in juridische zin is sprake wanneer iemand een goed houdt voor zichzelf. Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar de verkeersopvattingen beoordeeld op basis van de uiterlijke feiten. Een goed kan in ‘bezit’ worden genomen door daarover de feitelijke macht te verschaffen. Echter, wanneer een goed reeds in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen onvoldoende om te kunnen spreken van inbezitneming. De machtsuitoefeningen van de niet-rechthebbende moeten zodanig zijn dat de rechthebbende daar niet anders uit kan afleiden dan dat de niet-rechthebbende pretendeert eigenaar te zijn.
Het voorgaande klinkt nogal cryptisch en kan het beste worden verduidelijkt met een voorbeeld. Wanneer ik een strook grond die eigendom is van mijn buurman gebruik om af en toe overheen te lopen, zijn mijn machtsuitoefeningen onvoldoende om te kunnen spreken van inbezitneming van de betreffende strook grond. Naar buiten toe is er niets aan het perceel veranderd. Echter, wanneer ik de strook grond van mijn buurman omhein, bij mijn tuin betrek en ook als zodanig inricht, waardoor mijn buurman feitelijk niet meer over de strook grond kan beschikken, zijn mijn machtsuitoefeningen wel voldoende om te kunnen spreken van inbezitneming.
Bij ‘landjepik’-zaken gaat het vaak om de vraag of de niet-rechthebbende in juridische zin is aan te merken als ‘bezitter’. Met andere woorden, heeft de niet-rechthebbende voldoende machtsuitoefeningen verricht om te kunnen spreken van inbezitneming. Het tijdstip waarop de niet-rechthebbende ‘bezitter’ is geworden, is doorslaggevend bij de vraag of sprake is van eigendomsverwerving door verkrijgende of bevrijdende verjaring.
In de wet is vastgelegd dat de persoon die een goed ‘bezit’ op het tijdstip waarop de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit (de revindicatie) wordt voltooid, dat goed verkrijgt ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De verjaringstermijn van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit (de revindicatie) bedraagt 20 jaar. Zoals aangegeven begint deze termijn te lopen de dag na de dag waarop de niet-rechthebbende bezitter is geworden.
Ik zal dit verduidelijken aan de hand van het eerder genoemde voorbeeld. Stel dat ik op 1 januari 2000, zonder dat daar afspraken aan ten grondslag liggen, de strook grond van mijn buurman bij mijn tuin heb getrokken door deze zodanig te omheinen dat mijn buurman daar niet meer over kan beschikken. De verjaringstermijn van de vordering tot beëindiging van mijn bezit (de revindicatie) begint te lopen op 2 januari 2000. Mijn buurman heeft vanaf dat moment 20 jaar de tijd om een rechtsvordering tot beëindiging van mijn bezit in te stellen. Doet de buurman dat tijdig, dan wordt de verjaringstermijn gestuit en word ik niet door verjaring eigenaar. Echter, laat mijn buurman de termijn van 20 jaar zonder stuiting verstrijken, dan word ik op 2 januari 2020 door bevrijdende verjaring juridisch eigenaar van de betreffende strook grond.
Gelet op de verstrekkende gevolgen van verkrijgende en bevrijdende verjaring, namelijk het verlies van eigendom, worden de criteria die vereist zijn voor een geslaagd beroep op verjaring strikt getoetst. In de praktijk concentreert de discussie zich vooral op het juridische begrip ‘bezit’, meer in het bijzonder de door de niet-rechthebbende aangevoerde machtuitoefeningen waaruit zou moeten blijken dat sprake is van inbezitneming.
Zoals aangegeven zal de rechter per geval de gestelde machtsuitoefeningen moeten beoordelen om uiteindelijk te kunnen vaststellen of sprake is van inbezitneming of niet. Uit recente rechtspraak blijkt dat de rechter bij ‘landjepik’ van gemeentegrond extra terughoudend dient te zijn. Zo heeft het hof Amsterdam op 9 januari 2018 geoordeeld dat van ‘inbezitneming’ van gemeentegrond grenzend aan een perceel van een particulier niet snel sprake is. Het hof overwoog dat het gebruik van publieke grond door particulieren, al dan niet oogluikend toegestaan, veelvuldig voor komt. Uit deze gedragingen kan, aldus het hof, niet snel de conclusie worden gerechtvaardigd dat de gemeente daaruit niet anders kan afleiden dan dat de gebruiker (particulier) pretendeert eigenaar te zijn van de betreffende grond.
De tendens in de rechtspraak is dat bij gebruik van gemeentegrond niet snel sprake is van ‘inbezitneming’, zodat de gebruiker niet door verkrijgende of bevrijdende verjaring eigenaar kan worden van gemeentegrond. Indien sprake is van een geval tussen twee particulieren, speelt deze terughoudendheid niet. Wilt u meer weten over verkrijgende of bevrijdende verjaring, neemt u dan gerust contact met mij op: jeroen@zypp.nl.