Kennisblog

Een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard: beschouwingen over de Hoge Raad, corona en huur

Een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard: beschouwingen over de Hoge Raad, corona en huur

Over de relatie tussen de coronapandemie en een huurprijskorting van bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 is in het WR Tijdschrift voor Huurrecht (WR 2022/20) een interessant artikel gepubliceerd over het belangrijke ‘corona-arrest’ van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974). Het artikel is van de hand van Jan Heikens, Frank van der Hoek en Justine van Lochem.

Het arrest van 24 december 2021 is gewezen in antwoord op de prejudiciële vragen van de rechtbank Limburg van 31 maart 2021. De onderliggende casus had geen groot materieel belang, maar het geschil bood een goede gelegenheid om de vele vragen over de relatie tussen de coronapandemie en een huurkorting voor bedrijfsruimte in de zin van art. 7:290 BW aan de Hoge Raad voor te leggen. De vier prejudiciële vragen hebben betrekking op de gelding van de gebrekenregeling van art. 7:204-210 BW en de onvoorziene omstandigheden van art. 6:258 BW.

Het arrest van de Hoge Raad werd voorafgegaan door de conclusie van plv. P-G Wissink van 30 september 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:902). Alhoewel de Hoge Raad de P-G niet volgt in diens conclusie dat een gedwongen sluiting als gevolg van overheidsmaatregelen moet worden gekwalificeerd als gebrek in de zin van art. 7:204 lid 2 BW, doet dat niet af aan de verder zeer lezenswaardige beschouwingen in de conclusie van de P-G.

Beide – zowel het arrest van de Hoge Raad als de conclusie van de P-G – worden in het artikel uitvoerig besproken, waarmee een compleet en evenwichtig overzicht ontstaat van de stand van zaken op het gebied van corona en (bedrijfs)huur.

Verder lezen? Klik hier voor het gehele artikel.

terug naar overzicht